33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blārǝ (Q032a Puth)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30797 |
looi |
looi:
loj (Q032a Puth)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lojǝ (Q032a Puth)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
inkomen:
inkòmme (Q032a Puth)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
loops:
lūipsj (Q032a Puth),
løͅi̯pš (Q032a Puth)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
sjeut (Q032a Puth)
|
loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (Q032a Puth)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lø̜j.pǝr (Q032a Puth)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
stijve kraag:
sjtieve kraag (Q032a Puth)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
losse manchet:
losse manchétte (Q032a Puth)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|