25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (Q032a Puth)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
reutelen:
rôôtele (Q032a Puth),
rochelen:
rŏchele (Q032a Puth)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
rode wiemeren:
mv: -e
roë wiemere (Q032a Puth),
wiemerten:
wiemert (Q032a Puth)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krǭt (Q032a Puth),
rode kroot:
rōi̯ kroat (Q032a Puth)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24405 |
rode bosmier |
stekkendrager:
sjtékkedrîêger (Q032a Puth)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roa keul (Q032a Puth),
rood moes:
road moos (Q032a Puth)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
24562 |
rododendron |
rododendron:
rododendron (Q032a Puth)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
24235 |
roek |
roek:
rook (Q032a Puth),
rōōk (Q032a Puth)
|
roek || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
eend:
ē̜ntj (Q032a Puth),
piele, piele:
pilǝ, pilǝ (Q032a Puth)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|