22824 |
schutter |
schutter:
sjötter (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
schutter [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
sjöttesj (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
33373 |
schutting naast de koeienstand |
schot:
šǫt (Q032a Puth)
|
Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d]
I-6
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q032a Puth)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
zand:
zandj (Q032a Puth)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33416 |
schuurpoort |
dendeur:
dęndø̄r (Q032a Puth),
schuurpoort:
šȳǝrpōǝ.rt (Q032a Puth)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schuurtje:
sjuurke (Q032a Puth)
|
schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
34522 |
seksen |
uitzoeken:
ūt˲zø̄kǝ (Q032a Puth)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
19778 |
sering |
leversbloem:
of Sint leversblome
leversblome (Q032a Puth),
levesbloem:
of Sint leversblome
leversblome (Q032a Puth),
sint-leversbloem:
-
sint leversblome (Q032a Puth),
sint-levesbloem:
sintlêves bloom (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
sint-levesboom:
-
sint leversblome (Q032a Puth)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjelendoek:
fraanjeledook (Q032a Puth)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|