34405 |
blaten |
bleren:
blē̜rǝ (Q032a Puth)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
aarbel:
oarbele (Q032a Puth),
bosbes:
-
boesjbes (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blau̯ǝ šømǝl (Q032a Puth)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reigel (Q032a Puth)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
blôôze (Q032a Puth)
|
blazen [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (Q032a Puth)
|
bleek [SGV (1914)]
III-1-2
|
19344 |
blij |
blij:
blie (Q032a Puth)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blīēve (Q032a Puth)
|
blijven [DC 37 (1964)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜stɛnj (Q032a Puth)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q032a Puth),
de bliksem (Q032a Puth)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|