17605 |
bolle wangen |
dikke kummiken:
dieke kummeke (Q032a Puth)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (Q032a Puth)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
sponlok:
šponlǭk (Q032a Puth)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pèls (Q032a Puth)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
plag:
plak (Q032a Puth)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24124 |
bonte kraai |
grijze kraai:
grieskrao (Q032a Puth)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
bonte specht:
boowntje sjpech (Q032a Puth)
|
specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pèlskraag (Q032a Puth)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsjas:
pèlsjas (Q032a Puth)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
baum (Q032a Puth),
boum (Q032a Puth),
buim (mv.):
buim (Q032a Puth)
|
boom [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|