19543 |
vuurslag |
vonkelslag:
vunkelsjlaag (Q032a Puth)
|
slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vy(3)̄rtaŋ (Q032a Puth)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
het wɛ̄jde (Q032a Puth),
wéjje (Q032a Puth),
wɛ̄je (Q032a Puth),
winden:
wènje (Q032a Puth)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
21617 |
waarde van 30 stuiver |
daalder:
Let op opmerking v.d. invuller: (antwoord gegeven op) verschillende waarden, in toen gangbaar Duits geld: F 1,80.
daolder (Q032a Puth)
|
waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21616 |
waarde van 6 stuiver - zes cent |
groschen (du.):
Let op opmerking v.d. invuller: (antwoord gegeven op) verschillende waarden, in toen gangbaar Duits geld: waarde van 6 cent.
grosche (Q032a Puth)
|
waarde van 6 stuiver [een schilling?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
waarsjuje (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
waarschuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
20740 |
wafel |
wafel:
waffel (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
waffele (Q032a Puth)
|
Wafel [N 16 (1962)] || wafel [SGV (1914)] || wafels [SGV (1914)]
III-2-3
|
32188 |
wagenmaker |
ramaker:
rāmiǝkǝr (Q032a Puth)
|
De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
17943 |
waggelen |
toffelen:
toefele (Q032a Puth)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25214 |
wak in het ijs |
lok:
louk (Q032a Puth)
|
wak (in het ijs) [SGV (1914)]
III-4-4
|