e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

Gevonden: 3120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
breuk breuk: brēūk (Puth) breuk [SGV (1914)] III-1-2
breukhengst gebroken hengst: gǝbrōǝkǝ heŋs (Puth) Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c] I-9
brevier brevier (<lat.): breveer (Puth) brevier [SGV (1914)] III-3-3
briesen spruisen: šprūsǝ (Puth), spruitsen: šprutsǝ (Puth) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
broeden, op eieren zitten broeden: brø̄i̯ǝ (Puth) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren kloek: kluk (Puth), proek: pruk (Puth) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeder broeder: broor (Puth) broeder [SGV (1914)] III-3-3
broederschap broederschap: broodersjap (Puth) broederschap [SGV (1914)] III-3-3
broeibak broeibak: breujbak (Puth) [SGV (1914)] I-7
broek broekriem: brōu̯.krēm (Puth) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10