e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

Gevonden: 3120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
damesmantel jas: jas (Puth), mantel: manjtel (Puth), mantjel (Puth, ... ), mentjels (Puth) damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
damesonderbroek onderbroek: ongerbrook (Puth) Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)] III-1-3
damesschoen met hoge of halfhoge hak hakkenschoen: hakkesjoon (Puth) damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)] III-1-3
damp, stoom stoom: sjtoum (Puth), zwaam: (ch als in china).  chwaam (Puth) damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)] III-4-4
dampen dampen: dampe (Puth) Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)] III-2-1
dar dar: dar (Puth), dreen: dręn (Puth) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
darm darm: derm (Puth), dérm (Puth) darm [DC 02 (1932)] III-1-1
das, sjaal halsplag: hausplak (Puth), sjaal: sjaol (Puth) das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] III-1-3
dasspeld spang: sjpang (Puth) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw veel nat gevallen: veul naat gevalle (Puth) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4