32891 |
daverwaat |
daverslag:
dāvǝršlāx (Q032a Puth),
daverweer:
dāvǝrwēr (Q032a Puth)
|
Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.]
I-3
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
pek:
pīǝk (Q032a Puth)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ē̜x (Q032a Puth)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opkippen:
opkipǝ (Q032a Puth)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
op route (fr.):
op roet (Q032a Puth)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
33869 |
de merrie bij de hengst brengen |
naar de hengst gaan:
nǭ dǝn heŋs gōǝ (Q032a Puth)
|
[N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dɛkǝ (Q032a Puth),
rossen:
rǫsǝ (Q032a Puth)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33872 |
de merrie is niet drachtig |
leeg:
lē̜x (Q032a Puth)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
34273 |
de stal uitmesten |
mesten:
męstǝ (Q032a Puth),
mɛstǝ (Q032a Puth),
uitmesten:
ūtmęstǝ (Q032a Puth)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opkippen:
ǫpkipǝ (Q032a Puth)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|