34541 |
een ei afpellen |
schalen:
šālǝ (Q032a Puth)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
nakijken:
nǭkīkǝ (Q032a Puth)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
34523 |
een haan snijden |
kapuineren:
kapunērǝ (Q032a Puth)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hūūre (Q032a Puth),
hy(3)̄rə (Q032a Puth),
ūūre (Q032a Puth)
|
een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
een schoon muil maken:
n schoen moe.l maake (Q032a Puth)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
[hauflappe (halflappen), maar waarom hiebijgevoegd?]
paar sjoon [hauflappe} (Q032a Puth)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
paor zökke (Q032a Puth)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32592 |
een riek mest |
gaffel (mest):
gafǝl (Q032a Puth)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou te pakken hebben:
ich höb ein kauw te pakke (Q032a Puth),
een verkoudheid opgelopen hebben:
ich höb mich ein verkaudheid opgeloupe (Q032a Puth),
get opgelopen hebben:
ich höb mich get opgeloupe (Q032a Puth),
het te pakken hebben:
ich höb ut te pakke (Q032a Puth)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulenen:
vø̄lǝnǝ (Q032a Puth)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|