18648 |
flaphoed |
slappe hoed:
sjlappe hood (Q032a Puth)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18010 |
flauwvallen |
kwalijk vallen:
kaolik valle (Q032a Puth),
sterretjes zien:
(= tegenw. tijd).
hîêj zuut sterkes (Q032a Puth),
(= verleden tijd).
hîêj zoog sterkes (Q032a Puth)
|
duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
platsje:
pleske (Q032a Puth)
|
flensje [SGV (1914)]
III-2-3
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikfloie (Q032a Puth)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q032a Puth),
flūūm (Q032a Puth)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
kaatsen:
kaa.tsje (Q032a Puth)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
piezewieten:
pisjewitte (Q032a Puth)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flōr (Q032a Puth)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmēǝr (Q032a Puth)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
frānjǝl (Q032a Puth)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|