33927 |
halster |
halter:
hāljtjǝr (Q032a Puth)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.]
I-10
|
21541 |
halve frank |
vijftig centiem:
vīēftig centiem (Q032a Puth)
|
wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21607 |
halve stuiver |
grote cent:
grôôte sent (Q032a Puth)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
halve cent:
hauve sent (Q032a Puth)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
sjink (Q032a Puth)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
antj (Q032a Puth),
handj (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
henj (Q032a Puth)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
33305 |
handcultivator |
handcultivator:
hantjkøltǝvātǝr (Q032a Puth)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
17661 |
handen (kindernamen) |
knoemeltjes:
knūūmelkes (Q032a Puth)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fieke (Q032a Puth),
knoken:
knôôke (Q032a Puth)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
21519 |
handgeld |
godsalder:
gaotselder (Q032a Puth)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|