e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Raeren

Overzicht

Gevonden: 352
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nauwgezet; nauwgezet persoon goede, een -: dàt éz ənə gòwwə (Raeren) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4
nemen, pakken krijgen: krijə (Raeren) nemen [ZND m] III-1-2
olifant elefant (du.): Karte 109.  Elefant (Raeren) Elefant. III-3-2
oog oog: o.wə (Raeren) ogen [RND] III-1-1
oor oor: u.ərə (Raeren) oren [RND] III-1-1
op rijen zetten op bedjes leggen: op˲ betšǝrǝ lɛ.jǝ (Raeren) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
opmaken erop kloppen: də fɛnəjə drop tsə klupə (Raeren) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper hopper: hø̜.pǝr (Raeren) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
optillen heven: he:və (Raeren), opheven: ophēvə (Raeren) heffen [ZND m] || optillen [RND] III-1-2
os os: ǫǝs (Raeren) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11