21203 |
postbode |
briefdrager:
bre.fdre.jər (Q263p Raeren),
Briefträger (Q263p Raeren),
brievendrager:
bre.vedre.jər (Q263p Raeren)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
portelak:
poͅrtəlak (Q263p Raeren, ...
Q263p Raeren)
|
postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
33171 |
poten |
zetten:
zętsǝ (Q263p Raeren)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
21006 |
prei |
porrei:
poreͅə (Q263p Raeren, ...
Q263p Raeren)
|
[ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri:zə (Q263p Raeren)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
22310 |
proppenschieter |
knapbus:
kleine zwevende i
knabeuis (Q263p Raeren, ...
Q263p Raeren)
|
Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (Q263p Raeren
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
21201 |
reiskoffer |
koffer:
Karte 365.
koffer (Q263p Raeren)
|
Reisekoffer
III-3-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
tand:
tsâ.ŋkt (Q263p Raeren)
|
tand
III-4-2
|
32583 |
riek, mestriek |
mestgaffel:
[mest]ja.fǝl (Q263p Raeren
[(drie of vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|