20121 |
spinnen |
spinnen:
špenǝ (Q263p Raeren)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweefs:
špenəjəwefs (Q263p Raeren)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
jrāvǝ (Q263p Raeren)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
20125 |
staart |
staart:
štɛts (Q263p Raeren)
|
Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9
|
21272 |
stad |
stad:
štat (Q263p Raeren)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štã.l (Q263p Raeren)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
22730 |
standbeeld |
denkmal (du.):
dɛŋkma:l (Q263p Raeren)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
29970 |
steigergaten |
metsloker:
(enk)
mętslǫwx (Q263p Raeren)
|
Gaten, ter grootte van de kop van een baksteen die tijdens het metselen in de muur worden uitgespaard om de kortelingen plaats te bieden. Nadat het bouwwerk voltooid is, worden met het afbreken van de steiger tegelijkertijd ook de steigergaten dichtgemetseld. Zie ook afb. 18. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3a; monogr.]
II-9
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
Karte 422.
stempel(e)n (Q263p Raeren)
|
stempeln (Arbeitslosenunterstützung beziehen)
III-3-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
wratselenkruid:
fratsələkrūt (Q263p Raeren),
vratsələkrut (Q263p Raeren)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|