32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (Q111q Ransdaal
[(vierkant)]
)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
28967 |
in de lucht naaien |
in de locht naaien:
en dǝ lox niǝ (Q111q Ransdaal)
|
Zonder de steun van de knieën naaien. Dit is slecht voor lendenen en rug. [N 59, 71b]
II-7
|
33017 |
ingezaaid land |
ingezaaid:
egǝzīǝt (Q111q Ransdaal)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
33259 |
inkarnaatklaver, franse klaver |
franse klee:
fransǝ [klee] (Q111q Ransdaal)
|
Trifolium incarnatum L. Een 15 tot 60 cm hoge plant met helder scharlakenrode bloemhoofdjes die van mei tot juli bloeien. Het wordt in augustus gezaaid, levert in mei een flinke snee groenvoer op en wordt dan ondergeploegd. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; L 36, 35; monogr.]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
leggen:
lęqǝ (Q111q Ransdaal)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
29034 |
inzepen |
inzepen:
ezęjpǝ (Q111q Ransdaal)
|
Het gebruiken van zeep bij het gladmaken en openpersen van de naden. Volgens de informant van Q 198 wordt dit daar niet gedaan, omdat het stof dan tussen de naden blijft zitten. [N 59, 79; N 59, 186]
II-7
|
34074 |
jaarring |
jaarring:
jǭreŋ (Q111q Ransdaal)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
34025 |
jong van een rund |
kalf:
kalf (Q111q Ransdaal)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q111q Ransdaal),
bigje:
bekškǝ (Q111q Ransdaal)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
gętjǝ (Q111q Ransdaal),
lam:
lamp (Q111q Ransdaal)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|