18262 |
knoop |
knoop:
knǫwp (Q111q Ransdaal)
|
Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7
|
29087 |
knoopsgat inknippen, insnijden |
inknippen:
eknepǝ (Q111q Ransdaal)
|
Het inknippen van het knoopsgat. Dit wordt eerst met krijt op het kledingstuk afgetekend en daarna ingeknipt of ingeslagen met een knoopsgatenschaar of een gaatjestang. [N 59, 138]
II-7
|
28923 |
knoopsgatenbeitel |
doorslag:
duǝršlāx (Q111q Ransdaal)
|
Instrument voor het uitponsen van knoopsgaten. Elk beiteltje heeft de grootte van een knoopsgat; men moet er dus verschillende hebben al naar gelang de grootte van de knoopsgaten (Papenhuyzen III, pag. 12). De informant van Q 83 merkt op dat veel kleermakers in plaats van de knoopsgatenbeitel vroeger de knoopsgatentang gebruikten. [N 59, 29a]
II-7
|
28895 |
knoopsgatenmachine |
knoopslokermachine:
knǫwpslōkǝrmǝšin (Q111q Ransdaal)
|
Naaimachine die men gebruikt voor het naaien van knoopsgaten. De informant van L 271 merkt op dat knoopsgatenmachines pas na de Tweede Wereldoorlog verschenen zijn. [N 59, 17d]
II-7
|
28922 |
knoopsgatenschaar |
knoopslokerscheer:
knǫwpslǭkǝršiǝr (Q111q Ransdaal)
|
Bijzondere schaar om knoopsgaten mee te knippen. Volgens de informant van Q 253 heeft de schaar een uitsparing over het eerste derde deel van de snede, te beginnen bij het klinknageltje, de niet. De informant van Q 121c vermeldt een knoopsgatenschaar met een stelschroef waarmee de lengte van de knoopsgaten ingesteld kan worden. Volgens Gerritse (pag. 24) bestaan er knoopsgatenscharen met en zonder stelschroef. Om het schaartje zonder schroef te gebruiken knipt men met de knoopsgatentang eerst het gatenrondje op de juiste plaats in en daarna het knoopsgat op de juiste lengte. Zie voor een model knoopsgatenschaar afb. 21. [N 59, 16d; N 59, 26a; N 59, 30b; monogr.]
II-7
|
29002 |
knoopsgatensteek |
knoopslokersteek:
knǫwpslǭkǝrštiǝk (Q111q Ransdaal)
|
Steek voor het maken van knoopsgaten. Men steekt de naald in achter het paskoord of de pasdraad, welke achter de kant van het knoopsgat wordt gelegd en met de linkerhand vastgehouden, en alvorens de naald weer uit te halen slingert men de draad van links naar rechts om de naald heen. Wanneer de draad wordt aangehaald, ontstaat daardoor op de kant van het knoopsgat een nopje. Deze nopjes moeten elkaar aanvullen en regelmatig opvolgen (Gerritse, pag. 47). Er zijn verder diverse soorten knoopsgatensteken. Zie afb. 42. [N 59, 63; N 62, 16a]
II-7
|
28926 |
knoopsgatentang |
knoopslokertang:
knǫwpslǭkǝrtaŋ (Q111q Ransdaal)
|
Tang waarmee men in één keer een knoopsgat kan uitknippen. Tussen de beide grepen van de tang bevindt zich een veer. Het onderste plaatje is aan de binnenzijde voorzien van een verhoging van hard metaal en het bovenste plaatje van een kokertje dat dient tot insnijding van het knoopsgatenrondje (Gerritse, pag. 25). Papenhuyzen (III) zegt niets over de knoopsgatentang, maar toont een tekening van een verstelbare knoopsgatentang (pag. 11). Ook de informant van Q 83 spreekt over een verstelbare knoopsgatentang, waarvan het verstelbare gedeelte het ø̄blokø̄ genoemd wordt. De informant van Q 121c geeft een platte knoopsgatentang zonder rondjes aan. De informanten van L 265 en Q 198 hadden geen tang of kenden deze niet. Zie afb. 22. [N 59, 30b; N 59, 16d; N 59, 29a]
II-7
|
28860 |
knoopsgatenzijde |
knoopslokerzij(de):
knǫwpslōkǝrzi-j (Q111q Ransdaal)
|
Knoopsgatenzijde is veelal van betere kwaliteit dan naaizijde en men maakt deze ook nog wel van zuivere echte zijde (Papenhuyzen III, pag. 12). Men gebruikt knoopsgatenzijde voor het naaien van knoopsgaten. [N 59, 7b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28855 |
knopengaren |
ijzergaren:
izǝrgārǝ (Q111q Ransdaal)
|
Sterk linnen garen dat men gebruikt voor het maken van knoopsgaten en het aanhechten van knopen. De informant van Q 95 vermeldt dat men vroeger een dubbele draad door het oog van de naald deed, deze draad door de bijenwas trok en vervolgens over de handpalm draaide. Men noemde dat een pas. De antwoorden op deze vraag zijn in twee groepen verdeeld. De eerste groep bestaat uit woordtypen die het gebruik van het garen aangeven. De tweede groep woordtypen geeft informatie over de aard, de dikte of het merk van het materiaal. [N 59, 6d; N 62, 57]
II-7
|
34337 |
knorren |
grommen:
gromǝ (Q111q Ransdaal),
knoteren:
knuǝtǝrǝ (Q111q Ransdaal)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|