e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ransdaal

Overzicht

Gevonden: 943

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
andere eggen pin[eg]: pen[eg] (Ransdaal  [(met houten tanden)]  ), slede: šlęi̯ (Ransdaal), slede[eg]: šlęi̯[eg] (Ransdaal) Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.] I-2
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) groffiaat: -  groeffiaot (Ransdaal), grofiaot (Ransdaal) tuinanjer [DC 17 (1949)] III-2-1
aren lezen zomeren: zyǝmǝrǝ (Ransdaal) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Ransdaal) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armkogel armskogel: ęrmskuǝgǝl (Ransdaal) De ronding in de armsgatuitsnijding. [N 59, 101b] II-7
armsgatuitsnijding armslok: ęrmslǭk (Ransdaal) De uitsnijding voor de mouw bij het colbert. [N 59, 101a] II-7
baarmoeder van de kip legstok: lęqštǫk (Ransdaal) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe dracht: drāx (Ransdaal) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
bak om boter in te kneden botterloop: [botter]loap (Ransdaal), loop: loap (Ransdaal) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
balans in het stuk brengen balans in de jas werken: balans en dǝr jas werkǝ (Ransdaal) Het in evenwicht brengen in de diverse verhoudingen van de onderdelen van een werkstuk onderling. [N 59, 88] II-7