e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ransdaal

Overzicht

Gevonden: 943
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk jong van de geit geitenbokje: gęi̯tǝbø̜kšǝ (Ransdaal), schaapsbokje: šǭpsbø̜kšǝ (Ransdaal) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stier: štēr (Ransdaal), stiertje: štērkǝ (Ransdaal) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen mennes: mɛnǝs (Ransdaal) Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15] I-11
mannelijk kuiken haantje: hē̜ntjǝ (Ransdaal) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijke gans ganzer: gęi̯zǝr (Ransdaal) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Ransdaal) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke kalkoen schroethaan: šrūthān (Ransdaal) [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12
mathaak haak: hǭk (Ransdaal), zichtehaak: zextǝnhǭk (Ransdaal), zichthaak: [zicht]hǭk (Ransdaal) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mattenklopper mattenklopper: matteklopper (Ransdaal), matteklöpper (Ransdaal), mattəkluppər (Ransdaal) mattenklopper [DC 15 (1947)] III-2-1
meer dan een spade diep spitten twee schuppen diep (graven): twiǝ šø̜pǝ dēp (Ransdaal) Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.] I-1