34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
bikǫmǝ (Q111q Ransdaal)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
28868 |
meetlint |
snijdersmaat:
šnidǝšmǭt (Q111q Ransdaal)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māt (Q111q Ransdaal)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
34454 |
mekkeren |
meuken:
mø̜̄kǝ (Q111q Ransdaal)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (Q111q Ransdaal)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (Q111q Ransdaal)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
melkstanden:
mɛlkstɛŋ (Q111q Ransdaal)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zog:
zox (Q111q Ransdaal)
|
[N 19, 20]
I-12
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mɛlkǫu̯ (Q111q Ransdaal),
melktype:
mɛlktip (Q111q Ransdaal)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34096 |
melkkuil |
melkkuiltje:
mɛlkkylkǝ (Q111q Ransdaal)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|