e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rapertingen

Overzicht

Gevonden: 253

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kippenrek, hoenderrek polder: pǫldǝr (Rapertingen), zitstek: zetstɛk (Rapertingen) Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h] I-6
kippenren hennenverloop: enǝvǝrlūp (Rapertingen) De met gaas omheinde buitenruimte, die aan het kippenhok grenst of er anderszins mee in verbinding staat en waarin de kippen overdag rondlopen. Het woord bout in Hoeselt (Q 77) is te beschouwen als een ontlening uit het Waalse bèr√¥dî, daar ontstaan uit * bèh√¥rdi, dat weer ontleend en afgeleid is uit Nl. behorden, "met een horde omheinen"; vgl. Haust, D L, s.v. bèr√¥dî. [N 19, 34; A 10, 9h; A 48, 16b; monogr.] I-6
klam trekken aantrekken: ũntrękǝ (Rapertingen) Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a] I-11
klamvaars volle vaars: vǫl vi̯ãs (Rapertingen) Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b] I-11
kloeken kloeken: klukǝ (Rapertingen) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
knieband voor een stier of kalf knieband: knē̜bant (Rapertingen) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knorren kochen: ku̯ǫxǝ (Rapertingen) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
koe koe: (Rapertingen), kø̜ (Rapertingen) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe met gebogen, opgezette rug kromme rug: krumǝ rɛk (Rapertingen) [N 3A, 145c] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkǫnt (Rapertingen) [N 3A, 145a; monogr.] I-11