34157 |
uieren |
uieren:
(de koe) ē̜ǝrt (Q072a Rapertingen)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34169 |
uitgeteld zijn |
om zijn van (de/haar) tijd:
om zijn van (de/haar) tijd (Q072a Rapertingen)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
bręnǝx (Q072a Rapertingen)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
34043 |
vaalbonte koe |
vale koe:
vãl [koe] (Q072a Rapertingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
34061 |
vaars |
vaars:
vi̯ās (Q072a Rapertingen),
vaarsje:
vi̯ãskǝ (Q072a Rapertingen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd (volt. deelw.):
øt˲gǝlēt (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rē̜zǝlǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
34297 |
varken |
varken:
vęrǝkǝ (Q072a Rapertingen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kȳš (Q072a Rapertingen)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34155 |
verdrogen |
verdrogen:
vǝrdrīgǝ (Q072a Rapertingen)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|