34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwartkǫp (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫtǝrekǝ (Q072a Rapertingen)
|
Dit lemma geeft aanvullende informatie bij het lemma botterkken in wld I.3: "de ladderachtige constructie die voor en achter op de hoogkar wordt geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten". Dit lemma bevat alleen maar meervouden. [JG 2b]
I-13
|
34080 |
brede tanden |
volwassen tanden:
vǫlwasǝ tān (Q072a Rapertingen)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brīǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broedkarige hen:
bruǝtkãlegǝ hen (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brīstex (Q072a Rapertingen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
springen:
spreŋǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
bręlǝ (Q072a Rapertingen)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul zijn:
(de koe is) brøl (Q072a Rapertingen)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|