| 24329 |
houtworm |
houtworm:
haotwörm (Q203a Reijmerstok)
|
wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 17565 |
huid |
huid:
hoet (Q203a Reijmerstok)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q203a Reijmerstok)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
| 32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q203a Reijmerstok),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q203a Reijmerstok)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
| 34074 |
jaarring |
ring:
reŋk (Q203a Reijmerstok)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
| 22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hei is joarig (Q203a Reijmerstok)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
| 34314 |
jong varken |
baggen (mv.):
bakǝ (Q203a Reijmerstok)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
| 34551 |
jonge gans |
gansje:
gø̜skǝ (Q203a Reijmerstok)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
| 17602 |
kaak |
kin:
kin (Q203a Reijmerstok)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
| 20768 |
kaantjes |
krappen:
krappe (Q203a Reijmerstok)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|