25618 |
verbranden |
verbranden:
vǝrbrānt (Q012p Rekem)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
17932 |
verdacht rondlopen |
sluipen:
verlengde oe
sloepe (Q012p Rekem)
|
Rondzwerven met kwaad in zin (sluipen, schuimen, schuupen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19377 |
verdieping |
statie:
sta͂sə (Q012p Rekem),
verdiep:
vǝrdēp (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits]),
vərdeep (Q012p Rekem),
vərdēp (Q012p Rekem)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] || Indien men met de schacht(en) tot een bepaalde diepte in het carboongesteente is doorgedrongen, wordt vanuit de schacht een aantal nagenoeg horizontale gangen gedreven. Door deze gangen worden de koollagen in het mijnveld ontsloten. Het uiteindelijke netwerk van deze gangen vormt de verdieping. Een invuller uit Q 121 maakt voor de Domaniale mijn een onderscheid tussen een verdieping bij een hoofdschacht en een verdieping bij een tussenschacht. De eerstgenoemde verdieping noemt hij een "zool" terwijl de verdieping van een tussenschacht volgens hem als een "gesetz" wordt betiteld. De zegsman uit L 286 merkt voor de mijn in Eisden op dat men daar de verdiepingen voorziet van een nummer, bijvoorbeeld "zeshonderd". [N 95, 381; N 95, 174; monogr.] || verdieping [ZND 12 (1926)]
II-5, III-2-1
|
25362 |
verdoven |
verdoven:
vǝrdǭwvǝ (Q012p Rekem)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
lɛjt (Q012p Rekem),
l‧ɛj.t (Q012p Rekem)
|
leed [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34155 |
verdrogen |
verzijen:
vǝrzii̯ǝ (Q012p Rekem)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
34167 |
verdroogde kalf |
stenen kalf:
stē̜i̯ǝnǝ kau̯f (Q012p Rekem)
|
Kalf dat na afgestorven te zijn zonder bederf in de baarmoeder blijft zitten. [N 3A, 42]
I-11
|
17936 |
verdwenen |
foetsie:
foetsjie (Q012p Rekem),
weg:
weg (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig zijn (weg, verdwenen, rits(e), foetsie, voert, voet) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
30596 |
verf |
verf:
vęrǝf (Q012p Rekem)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
30735 |
verflaag |
laag:
lǭx (Q012p Rekem)
|
Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.]
II-9
|