e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kes (Rekem) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
hazelaar hazenotenstruik: (h)āzənōtəstrūk (Rekem), hazestruik: hazestroek (Rekem), hāzəstrūk (Rekem) hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazenoot: (h)āzənōt (Rekem), ha:zəno:t (Rekem), hazeneut (Rekem), hāzənōt (Rekem), hāzən‧oͅ:t (Rekem) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)], [ZND m] III-4-3
hecht van een mes steel: stēl (Rekem, ... ) hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1
heen en weer draaien draaien: draaien (Rekem), drentelen: drentele (Rekem) Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
heen en weer schuiven schroevelen: sjroèvele (Rekem), wiebelen: wiebelen (Rekem) Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
hees, schor hees: (h)ɛjš (Rekem), hijsj (Rekem), hɛjš (Rekem) hees [ZND 01 (1922)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] III-1-2
heet, hitsig loops: løͅij.pš (Rekem) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
heg, haag heg: (h)ék (Rekem) Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)] III-2-1
heilig heilig: hɛləch (Rekem, ... ), hɛl‧əch (Rekem), h⁄ɛl‧əch (Rekem) Heilig. [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-3-3