e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinderen hinderen: Weinig gebruikt.  hendərə (Rekem) Hinderen. [ZND 01 (1922)] III-3-1
hinkelblokje hinkepink: heŋkəpeŋk (Rekem) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinken: henke (Rekem) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: heŋkə (Rekem, ... ), heͅŋ.kə (Rekem) hinken [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken hinniken: henǝkǝ (Rekem), hummeren: hømǝrǝ (Rekem) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: hōt - hōj (Rekem), ot (Rekem), ōt (Rekem) hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)], [ZND m] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen buis: bus (Rekem) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Rekem), hōjǝ (Rekem), weiden: węi̯jǝ (Rekem) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspang: højəspaŋ (Rekem) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoef: hōf (Rekem), ōf (Rekem), hoorn: orǝ (Rekem) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9