21461 |
kibbelen |
taggen:
tagə (Q012p Rekem),
vreigelen:
wrɛjgələ (Q012p Rekem)
|
Kibbelen. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
ke:l (Q012p Rekem),
kēl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem)
|
kiel [ZND 01 (1922)], [ZND m] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
schoten:
šø͂ͅ:t (Q012p Rekem)
|
scheut [ZND m]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kīmǝ (Q012p Rekem),
schieten:
šētǝ (Q012p Rekem),
uitspringen:
ū.tspręŋǝ (Q012p Rekem)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q012p Rekem)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q012p Rekem)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktan (Q012p Rekem),
baktand (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
baktant (Q012p Rekem)
|
baktand [ZND 01 (1922)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)] || een baktand (dikke tand) [ZND B1 (1940sq)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
knoeien:
knōējə (Q012p Rekem),
pritsen:
pritsə (Q012p Rekem)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
pikker:
pikkər (Q012p Rekem),
pritser:
pritsər (Q012p Rekem)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
keurzaam:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
kōērzām (Q012p Rekem),
vieselijk:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
vīsələk (Q012p Rekem)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|