18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
keŋərkleͅijɛər (Q012p Rekem)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
kàkstool (Q012p Rekem)
|
Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20169 |
kinds |
kinds:
kindsj (Q012p Rekem),
kéns (Q012p Rekem),
verkinderd:
verkeingerd (Q012p Rekem),
verkindst:
vərkeens (Q012p Rekem)
|
door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)] || kinds [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33940 |
kinketting |
kinketting:
kenkęteŋ (Q012p Rekem)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
ki.kho:s (Q012p Rekem),
kikos (Q012p Rekem),
kikōs (Q012p Rekem)
|
kinkhoest [ZND 01 (1922)], [ZND B1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kin:
kin (Q012p Rekem),
komek uit "kombek", bet. nu wang!
ken (Q012p Rekem),
kinnebak:
kinnebak (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] || kinnebak [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
29843 |
kippen |
gevogelte:
gǝvøxǝlt (Q012p Rekem),
gǝvø̜xǝldǝ (Q012p Rekem),
hennen:
enǝ (Q012p Rekem),
henǝ (Q012p Rekem),
hɛnǝn (Q012p Rekem)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34507 |
kippen -werkwoord |
hikken:
ekǝ (Q012p Rekem)
|
De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34010 |
kippen, storten |
opkippen:
ǫpkepǝ (Q012p Rekem)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
18142 |
kippenborst |
hennenborst:
hinnenborst (Q012p Rekem)
|
Vooruitstekend borstbeen (kippenborst, hennenborst...). [N 109 (2001)]
III-1-2
|