e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleingeld kleingeld: kleigeld (Rekem), klɛjgeͅlt (Rekem, ... ) kleingeld [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kleinkind: kléjkéjnt (Rekem) kleinkind [ZND 11 (1925)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kléjnzaon (Rekem) kleinzoon [ZND 11 (1925)] III-2-2
klep (van pet) klep: kleͅp (Rekem) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek klepbroek: kleͅbro.k (Rekem) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel hamer: de hamer van de klok (Rekem), klepel: de kle:pəl van ən klok (Rekem), de kloͅppel van de klok (Rekem), klēpəl (Rekem) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
klerenbundel pungel: pøŋǝl (Rekem  [(Eisden / Zwartberg)]   [Maurits]) De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58] II-5
kletsen [onnozele praat vertellen] flauwe kal vertellen: he vertelt flaauwe kul (Rekem) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klatsoor: kladžuɛr (Rekem), voorslag: vø̄.rslā.x (Rekem) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelwijf: ə babəlwīf (Rekem), klappei: klapɛj (Rekem), ən klapɛj (Rekem), klappeister: klapɛjstər (Rekem), WNT: sub klappeien, klappeister, babbelaarster, kakelaarster.  klapɛjstər (Rekem), kletswijf: ə kletšwīf (Rekem) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || klappei [ZND 01 (1922)] III-3-1