19632 |
kussensloop |
kustijk:
køͅstēk (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
køͅstēͅk (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
kəstek (Q012p Rekem),
overtreksel:
ø̄vərtreͅksəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
draagmat:
dragmat (Q012p Rekem)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19314 |
kwaadspreekster |
kazelwijf:
kazelwief (Q012p Rekem),
kletskont:
kletsjkont (Q012p Rekem),
sladdermuil:
sladdermoel (Q012p Rekem)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
kuətsprēͅkər (Q012p Rekem)
|
kwaadspreker [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwoal (Q012p Rekem)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwaken (Q012p Rekem)
|
Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12
|
18156 |
kwakzalver |
charlatan (fr.):
charletang (Q012p Rekem),
kwakzalver:
kwakzalver (Q012p Rekem)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q012p Rekem),
IPA, omgesp.
kwakəl (Q012p Rekem),
kwartel:
kwartel (Q012p Rekem),
kwattel (Q012p Rekem)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
puimen:
pø̜i̯.mǝ (Q012p Rekem)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kweekpeer (Q012p Rekem),
kweekpèir (Q012p Rekem)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|