id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
27614 | begin van de dienst | begin van de post: begin van de post (Rekem [(Eisden / Zwartberg)] [Zwartberg, Waterschei]) | Uit de antwoorden blijkt dat men de woordtypen als "beginschicht" en "begin van de schicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 119; monogr.] II-5 |
32717 | beginvoren in het midden | varkensrug: vɛ̄.rǝkǝsrø̜k (Rekem) | Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b] I-1 |
20430 | begrafenis | begrafenis: begrafenis (Rekem), bəgraafənəs (Rekem) | begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)] III-2-2 |
20431 | begraven | begraven: begraven (Rekem), begrāve (Rekem) | een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)] III-2-2 |
18798 | begrip, besef | benul: bɛnül (Rekem), besef: bəsaef (Rekem), bezei: bəzaej (Rekem) | benul, begrip (hij heeft er geen - van) [ZND B1 (1940sq)] || besef (hij heeft er geen - van) [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
33776 | beide beenderen van de onderkaak | geschaar: gǝšīǝr (Rekem) | De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30] I-9 |
31305 | beitel | beitel: bęjtǝl (Rekem) | De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12 |
24301 | bek | bek: bek (Rekem), muil: mul (Rekem) | bek [Willems (1885)] || muil [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
30041 | bekisting | bekisting: bǝkesteŋ (Rekem), coffrage: kǫfrāš (Rekem) | De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.] II-9 |
22677 | bekkens | deksels: deksels (Rekem) | het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen] [N 112 (2006)] III-3-2 |