e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bekostigen? bekostigen: ps. omgespeld volgens Frings.  bəkoͅstəgə (Rekem) Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)] III-3-1
belofte niet houden afzeggen: afzege (Rekem), liegen: leegen (Rekem) hoe heet: een belofte of een gegeven woord niet houden, een overeenkomst opzeggen? (in 1 woord) [ZND 32 (1939)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: beloken paaschen (Rekem), gebroken pasen: gəbrōͅkə pōšə (Rekem) Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] III-3-3
bemesten bemesten: bǝmęstǝ (Rekem), mesten: męstǝ (Rekem) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): benait  bənàit (Rekem), dof (weer): dof (Rekem), domp: ps. letterlijk overgenomen.  doṃp (Rekem), heet: ɛit (Rekem), laf (weer): laf (Rekem) warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)] || zwoel, drukkend warm (mof, smoel) [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
benen (spotnamen) kromme benen: krom beinj (Rekem), stelten: stelten (Rekem), stompels: stumpele (Rekem) Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor de benen [N 109 (2001)] || Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)] III-1-1
bengelen bommelen: boͅmələ (Rekem) bengelen [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
bepleisteren klenen: klē̜nǝ (Rekem), lemen: lɛjmǝ (Rekem) De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.] II-9
bericht tijding: əch öp tejəŋ gəkrɛ̄gə (Rekem) Ik heb tijding (ting, teng, enz.) gekregen. [ZND 08 (1925)] III-3-1
beroerte beslag: beslaag kriege (Rekem), bəslāch krīgə (Rekem), bloedsopdrang: bloedsopdrank (Rekem) een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] III-1-2