26051 |
berrie |
ber(ri)g:
bø̜rǝx (Q012p Rekem)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
33443 |
beschermstenen of -palen |
steensloffen:
stē̜ ̞i̯nslofǝ (Q012p Rekem)
|
Beschermstenen van natuursteen of dikke houten beschermpalen (soms ook wel van ijzer) worden geplaatst schuin tegen zijkanten van poorten en tegen hoeken van muren of tegen brugleuningen om beschadigingen door voertuigen te voorkomen. Bij boerderijen komen ze vooral voor aan schuurpoorten en ingangspoorten (van de gesloten hoeve). Soms dienen de stenen of palen ook als steun voor de muur waartegen ze rusten. Meervoudige opgaven benoemen de beide beschermstenen of -palen aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.a bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 43a; monogr.; add. uit N 4A, 42f]
I-6
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
bəsjummeld (Q012p Rekem),
bəšoməlt (Q012p Rekem)
|
beschimmeld/beschimmelen [ZND 06 (1924)] || beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
27947 |
beschot |
roosters:
roosters (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Beringen, Zolder]),
stapehout:
stapehout (Q012p Rekem
[(Zwartberg)]
[Zwartberg])
|
De wandbekleding van de mijngangen tussen de ondersteuningen. Deze bekleding bestaat uit een min of meer aaneengesloten reeks planken, schaalhout, knuppels of ijzeren platen. Het beschot dient om te beletten dat er stenen tussen de ondersteuningen vallen. [monogr.; N 95, 311; N 95, 415; N 95, 416; N 95, 331; Vwo 107; Vwo 119; Vwo 120; Vwo 696; Vwo 819; Vwo 824]
II-5
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
besjuut (Q012p Rekem),
bəšy(3)̄t (Q012p Rekem),
vr.
bəšy.t (Q012p Rekem)
|
beschuit [ZND 21 (1936)] || de beschuit [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25631 |
beschuitdeeg |
beschuitedeeg:
bǝšȳtǝndejx (Q012p Rekem)
|
[N 29, 58]
II-1
|
25633 |
beschuitdoppen |
beschuitbak:
bǝšȳdbak (Q012p Rekem)
|
De vormen die bij het opbollen van beschuitdeeg gebruikt worden. [N 29, 59b; N 29, 59a]
II-1
|
25628 |
beschuitmeel |
tarwebloem:
tęrǝvǝblōm (Q012p Rekem)
|
Meel voor het bereiden van beschuitdeeg. Momenteel wordt hier het beste meel voor gebruikt, vroeger wel eens tarwe- of griesmeel. [N 29, 57a]
II-1
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
bellen:
bø̜l (Q012p Rekem),
bɛlǝ (Q012p Rekem),
bolletjes:
bølǝkǝs (Q012p Rekem)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
21532 |
besteken |
mei steken:
émend ziene meij stēken (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
ɛjnə zənə mɛj stɛ̄kə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
vieren:
hum veeren (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)]
III-3-1, III-3-2
|