33689 |
met steengruis verharde weg |
kiezelweg:
kē.zǝlwęx (Q012p Rekem),
kēzǝlwē̜x (Q012p Rekem)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
25530 |
met sterke werking |
sterke:
stɛ̄rǝkǝ (Q012p Rekem)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van goede of buitenlandse bloem. Deze bloem stijft vlugger en neemt meer vocht op. [N 29, 16]
II-1
|
19062 |
met tegenzin |
tegen wil en dank:
tēͅŋə wel eͅn daŋk (Q012p Rekem)
|
tegen heug en meug [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
buien:
byjə (Q012p Rekem)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32803 |
met vollen eggen |
met vollen [eggen]:
męt ˲vǫlǝ (Q012p Rekem)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
22793 |
met vuur spelen |
met vuur spelen:
met vuur spèle es gevaorlijk (Q012p Rekem)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
25531 |
met zwakke werking |
zwakke:
zwākǝ (Q012p Rekem)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16]
II-1
|
25403 |
metalen broeibak |
broelingbak:
brø̄leŋbak (Q012p Rekem)
|
De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36]
II-1
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlē̜r (Q012p Rekem)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛ ̝tsǝlǝ (Q012p Rekem),
mɛtsǝlǝ (Q012p Rekem)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|