27593 |
mijnwerkershuis |
citéhuis:
sitēhūs (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Eisden])
|
[N 95, 41a; N 95, 41b]
II-5
|
27592 |
mijnwerkerskolonie |
cité:
sitē (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Wijk of deel van een wijk bestaande uit eenvoudige mijnwerkerswoningen. Volgens de informant uit Q 15 kwam de "kolonie" in Nederlands Limburg in de Westelijke Mijnstreek slechts sporadisch voor; hem was alleen Geleen-Lindenheuvel bekend. Bij het uitspreken van kolonie valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Een aantal woordtypen duidt op bepaalde woonwijken met name in de Oostelijke Mijnstreek in Nederlands Limburg. [N 95, 41c; Vwo 244; Vwo 803; monogr.]
II-5
|
24353 |
mijt |
mot:
mòt (Q012p Rekem)
|
mijt [Willems (1885)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
kop zetten:
kop zetten (Q012p Rekem)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (Q012p Rekem)
|
Mikken. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuiler:
mēltkulǝr (Q012p Rekem)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
meǝltfȳǝr (Q012p Rekem)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
18795 |
minderen |
minderen:
mendərə (Q012p Rekem),
mindere (Q012p Rekem)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
geen eenentwintig jaar:
znd 31, 23a
geen eenentwintig jaar (Q012p Rekem),
minderjarig:
znd 31, 23a
minderjeurig (Q012p Rekem),
onmondig:
znd 1 a-m
onmonəch (Q012p Rekem),
ònmónnəch (Q012p Rekem),
znd 31, 23a
onmónnəch (Q012p Rekem)
|
minderjarig [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
de liefste:
de leefste (Q012p Rekem)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|