e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pompmachinist pompenman: pōmpǝman (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Domaniale]) De arbeider die de pompen bedient. [N 95, 136; monogr.] II-5
ponjaard ponjaard (<fr.): pónjārt (Rekem) Ponjaard. [ZND 05 (1924)] III-3-1
pook ragelijzer: rōͅxəlīzər (Rekem), rōͅxəl‧īzər (Rekem), stovenijzer: stōͅvənīzər (Rekem) pook [ZND m] || pook (gebogen ijzer om het vuur aan te porren, Fr. tisonnier) [ZND 05 (1924)] III-2-1
poort poort: pōǝ.rt (Rekem), pǭ.rt (Rekem) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
poot poot: puǝt (Rekem), puɛt (Rekem  [(mv pȳǝi̯)]  ) Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b] I-11, I-9
pootgoed, pootaardappelen plantaardappelen: plãnt[aardappelen] (Rekem) Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22] I-5
pootjebaden pletsen: pletsje (Rekem) Met blote voeten door plassen lopen (platsen, plensen, kneipen). [N 109 (2001)] III-1-2
pootjesblaas tweede waterblaas: twiǝdǝ wātǝrblǭǝs (Rekem) De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b] I-11
pop pop: poop (Rekem), pôp (Rekem) Een pop. [ZND 40 (1942)] || Pop. [Willems (1885)] III-3-2
porselein porselein: porselein (Rekem) Verzamelnaam voor ceramische produkten die gebakken zijn uit porseleinaarde waar zekere bijvoegsels door zijn gemengd. Porselein kenmerkt zich door het feit dat het in tegenstelling tot bijvoorbeeld gleiswerk, fijn, wit en halfdoorschijnend is en een ongekleurd, sterk glimmend glazuur vertoont. [Wi 53; L 35, 78; N 20, 5; monogr.] II-8