18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
plum (Q012p Rekem),
plŭm, plymkə (Q012p Rekem)
|
pluim [ZND m] || Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
klinken:
klinkə (Q012p Rekem)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22310 |
proppenschieter |
knapbus:
knapbeuš (Q012p Rekem),
knàbəš (Q012p Rekem),
knapbuts:
knabèùtš (Q012p Rekem),
oe of eu?
ən knáboetš (Q012p Rekem)
|
Een klakkebus (buis uit vlierhout, waarmee proppen worden weggeschoten). [ZND B1 (1940sq)] || Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (Q012p Rekem),
hoor (Q012p Rekem),
oor (Q012p Rekem)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
šāp (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
schapraai:
šaprōͅi̯ (Q012p Rekem),
spinde:
spen (Q012p Rekem),
vleeskeldertje:
vleͅjškɛldərkə (Q012p Rekem)
|
een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
prūūk (Q012p Rekem)
|
Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
pruim:
proem (Q012p Rekem)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
20568 |
pruimen |
sjieken:
sjikkə (Q012p Rekem)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28207 |
pruimtabak |
sjiek:
šek (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits])
|
Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965]
II-5
|
18926 |
prutsen |
knommelen:
knommelen (Q012p Rekem),
prutsen:
prutsen (Q012p Rekem)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|