21214 |
riool |
rigole (fr.):
rəgaol (Q012p Rekem),
riool:
rejōlə (Q012p Rekem),
ən riuəl (Q012p Rekem),
oe zoals in boer
rioelen (Q012p Rekem)
|
De dikke buizen onder de grond [ZND 24 (1937)] || een riool (onderaardse) [ZND B1 (1940sq)] || Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
33478 |
rode aalbes |
rode wiemer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
ruəj wīmər (Q012p Rekem),
wiemer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
wīmər (Q012p Rekem)
|
aalbes [ZND 01 (1922)] || rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krōt (Q012p Rekem)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24405 |
rode bosmier |
bosaamzeik:
bøͅzōͅəmzēͅi̯k (Q012p Rekem)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
blaarkop:
blø̄ǝrkǫp (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kabots:
rūj kəbotsə (Q012p Rekem),
rode kool:
roee koel (Q012p Rekem),
roeekoel (Q012p Rekem),
rood moes:
rūət mōs (Q012p Rekem)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
komen:
de omkieker (de zoeker) zegt :riem tiem twentech daartech viertech fiftech sestech seefetech tachetech neugetech hondert dei neet ferborgen es estroen
kome (Q012p Rekem)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
piele, wiele, wiele:
pilǝ, wilǝ, wilǝ (Q012p Rekem)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
piele, piele, piele:
pīlǝ, pīlǝ, pīlǝ (Q012p Rekem)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|