21092 |
schaften |
malète maken:
malète maken (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Eisden])
|
Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5
|
19129 |
schande |
schande:
t ɛšán (Q012p Rekem)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šǭbzbūǝ.r (Q012p Rekem)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q012p Rekem),
dabǝn (Q012p Rekem)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lī.f (Q012p Rekem)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēͅl (Q012p Rekem)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
scheel kijken (Q012p Rekem),
sj van meisje
sjeel kieke (Q012p Rekem)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
šɛ̄n (Q012p Rekem)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
sjeermesjien (Q012p Rekem)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
schaars:
šārs (Q012p Rekem),
Groot mes.
sjaars (Q012p Rekem),
scheermesje:
sjeermeske (Q012p Rekem)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|