e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schiettoestel schietmachine: schietmachine (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Dynamo die de elektrische stroom levert voor het tot gloeien brengen van het gloeidraadje in de ontsteker. De elektrische stroom wordt via kabels van het schiettoestel naar de ontstekers gevoerd. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 409 ("Hoe noemt u een schietdoos of ontstekingsapparaat") is het mogelijk dat een aantal dialectvarianten die onder het woordtype schietdoos zijn opgenomen, eigenlijk van toepassing zijn op de blikken doos waarin de patronen van het springstoffenmagazijn naar de werkpunten vervoerd werden (zie het lemma Schietdoos). [N 95, 409; N 95, 418; monogr.] II-5
schijf braadspek braai: broàj (Rekem) schijf braadspek [Goossens 2c (1963)] III-2-3
schijten kakken: kakǝ (Rekem), schijten: ši.tǝ (Rekem) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schild schild: šelt (Rekem) Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.] II-9
schilddak schilddak: šēlt˱dāk (Rekem) Dak bestaande uit vier schilden. Een schilddak kent dus geen topgevels. Zie ook afb. 48a-b. [N 4A, 24a; div.] II-9
schilder schilder: šeldǝr (Rekem) Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.] II-9
schilderij schilderij: schilderij (Rekem), šeldərɛi̯ (Rekem) schilderij [ZND 06 (1924)] || Schilderij. [Willems (1885)] III-2-1, III-3-2
schimmel (plantje) schimmel: šoməl (Rekem), šøͅməl (Rekem) schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3
schip schip: šēͅp, twiə sēͅp (Rekem) Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] III-3-1
schoeisel t leer]: vōtXətüX (Rekem) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3