27864 |
schiettoestel |
schietmachine:
schietmachine (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Dynamo die de elektrische stroom levert voor het tot gloeien brengen van het gloeidraadje in de ontsteker. De elektrische stroom wordt via kabels van het schiettoestel naar de ontstekers gevoerd. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 409 ("Hoe noemt u een schietdoos of ontstekingsapparaat") is het mogelijk dat een aantal dialectvarianten die onder het woordtype schietdoos zijn opgenomen, eigenlijk van toepassing zijn op de blikken doos waarin de patronen van het springstoffenmagazijn naar de werkpunten vervoerd werden (zie het lemma Schietdoos). [N 95, 409; N 95, 418; monogr.]
II-5
|
20687 |
schijf braadspek |
braai:
broàj (Q012p Rekem)
|
schijf braadspek [Goossens 2c (1963)]
III-2-3
|
34271 |
schijten |
kakken:
kakǝ (Q012p Rekem),
schijten:
ši.tǝ (Q012p Rekem)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30196 |
schild |
schild:
šelt (Q012p Rekem)
|
Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.]
II-9
|
30195 |
schilddak |
schilddak:
šēlt˱dāk (Q012p Rekem)
|
Dak bestaande uit vier schilden. Een schilddak kent dus geen topgevels. Zie ook afb. 48a-b. [N 4A, 24a; div.]
II-9
|
30569 |
schilder |
schilder:
šeldǝr (Q012p Rekem)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
schilderij (Q012p Rekem),
šeldərɛi̯ (Q012p Rekem)
|
schilderij [ZND 06 (1924)] || Schilderij. [Willems (1885)]
III-2-1, III-3-2
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
šoməl (Q012p Rekem),
šøͅməl (Q012p Rekem)
|
schimmel [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
šēͅp, twiə sēͅp (Q012p Rekem)
|
Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
vōtXətüX (Q012p Rekem)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|