e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleepbak, slede boot: boot (Rekem  [(Zwartberg)]   [Winterslag]) Een op sporen glijdende slee of bak die wordt gebruikt voor het transport van lang materiaal. [monogr.; N 95, 329] II-5
slenteren slenteren: slenteren (Rekem) Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)] III-1-2
slepen slepen: slęi̯.pǝ (Rekem), slɛjpə (Rekem), slepen met de [eg]: slęi̯.pǝ męt ˲dǝ [eg] (Rekem) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)] I-2, III-1-2
sleper main d''oeuvre: main d''oeuvre (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Eisden]) Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713] II-5
sleutel sleutel: slêutəl (Rekem) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbloem sleutelbloem: -  sleutelbloem (Rekem) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] III-4-3
sliepuit sliepuit: slīb-ūt (Rekem) Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)] III-3-2
slijm slijm: sliem (Rekem) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] III-1-2
slijm bij de nageboorte vuiligheid: vulǝxē̜i̯t (Rekem) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmblaas slijm: sliǝm (Rekem) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11