34405 |
blaten |
bleken:
blē̜kǝ (Q012p Rekem)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
wolber:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
w‧ōͅlbər (Q012p Rekem)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
29612 |
blauwe klei |
pannengrond:
panǝgrōǝnt (Q012p Rekem)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
IPA, omgesp.
rēi̯əgər (Q012p Rekem)
|
reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28056 |
blazer |
blazer:
blōzǝr (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Julia])
|
Een uitstroming van gas uit een nauwe spleet van de koollaag of het nevengesteente. Volgens de invuller uit Q 121c kwam het verschijnsel met name voor in gasrijke mijnen zoals de Maurits, de Emma of de Hendrik. In het Kempens Bekken kent men volgens de zegsman uit L 417 geen blazers. Wel komen er ooit plotselinge uitbarstingen voor. [N 95A, 16; monogr.]
II-5
|
17986 |
bleek |
bleek:
blɛjk (Q012p Rekem),
hè es zoe blijk (Q012p Rekem)
|
bleek [ZND 01 (1922)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
34110 |
bles |
bles:
blęs (Q012p Rekem)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
19344 |
blij |
blij:
blej (Q012p Rekem),
bleͅj (Q012p Rekem)
|
blij [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q012p Rekem),
blīvə (Q012p Rekem)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
18109 |
blikaars |
fistel:
fistel (Q012p Rekem)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker, blik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|