e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slokdarm darm: dɛ̄rǝm (Rekem), slikdarm: slikdarm (Rekem), slokdarm: slôkderm (Rekem) Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1
slons (slodder?) assepoester: asəpustər (Rekem), slodderkont: slaodərkōnt (Rekem), sloor: slu[ə}r (Rekem) Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] III-1-4
sloot, greppel greb: groͅep (Rekem) sloot, greppel [ZND m] III-4-4
slot beugel: beugel (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Eisden]), carcan: karkan (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), slot: slǭt (Rekem) Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-5, II-9
sluier hul: həl (Rekem) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar piezelen: pīēzelen (Rekem), stijf haar: stief haar (Rekem) Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)] III-1-1
sluipen sluipen: sluipen (Rekem) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluiting aan de ovendeur schoude: šaw (Rekem) Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b] II-1
sluitklep broeksklep: bro.kskleͅp (Rekem) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitlaag dobbelstrik: dǫbǝlstrek (Rekem), strik: strek (Rekem) De laatste laag op de wagen. [JG 1b] I-4