27252 |
smid |
smid:
smēt (Q012p Rekem),
smē̜t (Q012p Rekem),
smę.ǝt (Q012p Rekem
[(mv smę.ǝj)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smes (Q012p Rekem)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
gereedschap:
gǝręjtšǫp (Q012p Rekem),
getuig:
gǝtȳx (Q012p Rekem)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
31175 |
smidsvrouw |
smedersvrouw:
smę.ǝrsvrǫw (Q012p Rekem)
|
De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.]
II-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snid:
snē.t (Q012p Rekem),
waat:
wā.t (Q012p Rekem)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
20523 |
snee brood |
snede:
snéj (Q012p Rekem),
snede brood:
snɛ̄j bruət (Q012p Rekem)
|
een snede brood [ZND 06 (1924)] || snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
sniebuj
snīəbøj (Q012p Rekem)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snĕjə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
sneͅjə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
snijə (Q012p Rekem)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sniə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
snie
sniə (Q012p Rekem)
|
sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
expres (Q012p Rekem)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|