25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bleksəm (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
bl‧eksəm (Q012p Rekem),
weerlicht:
weerlicht
wērlēxt (Q012p Rekem),
wēərlēx (Q012p Rekem)
|
bliksem [ZND 01 (1922)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksəmááfèjər (Q012p Rekem)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
hèt bliksemt (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
əd bleksəmt (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
⁄t bliksemt (Q012p Rekem)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blę.kslē̜gǝr (Q012p Rekem)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
27763 |
blinde schacht, tussenschacht |
beurkê:
børkẽ̜ (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een schacht die niet aan de oppervlakte uitmondt. Een dergelijke schacht wordt aangelegd om steenkoollagen te ontsluiten die tussen de verdiepingen zijn gelegen, en soms voor ventilatie- of vervoersdoeleinden. Zo merkt de respondent uit Q 3 voor de mijnen uit Winterslag en Waterschei op dat de "stortkoker" een blinde schacht is waar kolen en steen door afgevoerd worden en de "luchtschouw" een blinde schacht die uitsluitend wordt gebruikt voor de luchtverversing. Het verschil tussen een opbraak of een neerbraak en een tussenschacht was in de Nederlandse mijnen gelegen in het feit dat in een tussenschacht personenvervoer door middel van liftkooien was toegestaan. [N 95, 78; N 95, 181; monogr.; Vwo 134; Vwo 138; Vwo 206; Vwo 804]
II-5
|
17683 |
bloed |
bloed:
blo:t (Q012p Rekem),
blōt (Q012p Rekem)
|
bloed [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
kloppen:
klǭpǝ (Q012p Rekem),
roeren:
rø̄rǝ (Q012p Rekem)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34097 |
bloedaders |
melkaderen:
mɛlǝkǭrǝ (Q012p Rekem)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
blojə (Q012p Rekem)
|
bloeden [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
34150 |
bloedgang |
regel:
(mv)
rē̜gǝls (Q012p Rekem)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|