33715 |
stronk, boomstronk |
stok:
støk (Q012p Rekem),
stǫk (Q012p Rekem),
stronkel:
strøŋkǝl (Q012p Rekem),
vot:
vǫt (Q012p Rekem)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
18106 |
strontje |
vliegenscheet:
vlēgəšī.t (Q012p Rekem),
wegescheet:
we:gəšit (Q012p Rekem)
|
gerstekorrel [ZND m] || zweertje op ooglid [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
strontvlieg (Q012p Rekem),
stroontvleeg (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25574 |
strooien |
stobben:
støbǝ (Q012p Rekem),
strooien:
strui̯ǝ (Q012p Rekem),
strø̜i̯ǝ (Q012p Rekem)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
I-11, II-1
|
18276 |
strooien hoed |
rijstenhoed:
vroeger zo
ristənot (Q012p Rekem),
strooien hoed:
stryə ot (Q012p Rekem),
ənə stryə (h)ōt (Q012p Rekem)
|
een strooien hoed [ZND 07 (1924)] || hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25575 |
strooimeel |
stubbloem:
støblōm (Q012p Rekem)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strui̯sǝl (Q012p Rekem),
strøu̯sǝl (Q012p Rekem)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34278 |
strooisel in de potstal |
dennennaalden:
dennennaalden (Q012p Rekem),
dɛnǝnōlǝn (Q012p Rekem),
hei:
ęi̯ (Q012p Rekem),
heilappen:
ęi̯lɛp (Q012p Rekem),
lappen:
lɛpǝn (Q012p Rekem),
spangen:
spaŋǝ (Q012p Rekem),
turf:
tørǝf (Q012p Rekem)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34279 |
strooisel keren |
de beesten onderschieten:
dǝ biǝstǝn oŋǝršētǝ (Q012p Rekem)
|
Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strooien:
strøu̯ǝ (Q012p Rekem)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|