e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stronk, boomstronk stok: støk (Rekem), stǫk (Rekem), stronkel: strøŋkǝl (Rekem), vot: vǫt (Rekem) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
strontje vliegenscheet: vlēgəšī.t (Rekem), wegescheet: we:gəšit (Rekem) gerstekorrel [ZND m] || zweertje op ooglid [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
strontvlieg strontvlieg: strontvlieg (Rekem), stroontvleeg (Rekem, ... ) strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2
strooien stobben: støbǝ (Rekem), strooien: strui̯ǝ (Rekem), strø̜i̯ǝ (Rekem) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.] I-11, II-1
strooien hoed rijstenhoed: vroeger zo  ristənot (Rekem), strooien hoed: stryə ot (Rekem), ənə stryə (h)ōt (Rekem) een strooien hoed [ZND 07 (1924)] || hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3
strooimeel stubbloem: støblōm (Rekem) Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.] II-1
strooisel strooisel: strui̯sǝl (Rekem), strøu̯sǝl (Rekem) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
strooisel in de potstal dennennaalden: dennennaalden (Rekem), dɛnǝnōlǝn (Rekem), hei: ęi̯ (Rekem), heilappen: ęi̯lɛp (Rekem), lappen: lɛpǝn (Rekem), spangen: spaŋǝ (Rekem), turf: tørǝf (Rekem) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooisel keren de beesten onderschieten: dǝ biǝstǝn oŋǝršētǝ (Rekem) Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c] I-11
strooisel spreiden strooien: strøu̯ǝ (Rekem) Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51] I-11