33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (Q012p Rekem
[(mv tan)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
laŋ tan (Q012p Rekem),
tan (Q012p Rekem)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)] || lange tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden wassen:
tan wasse (Q012p Rekem)
|
Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tan (Q012p Rekem)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18728 |
tandenborstel |
tandborstel:
taantbeurstel (Q012p Rekem)
|
Een tandenborstel [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
koterstokje:
keuterstekske (Q012p Rekem)
|
Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
tāndpasta (Q012p Rekem)
|
Tandpasta [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandpien (Q012p Rekem)
|
ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
25418 |
tang |
pince:
pēns (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Domaniale])
|
[N 95, 758]
II-5
|
20357 |
tante |
moei:
(ironisch)
moj (Q012p Rekem),
ironisch of schertsend wel eens: -
móój (Q012p Rekem),
tant:
taant (Q012p Rekem),
tant (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
moei (tante) [ZND 01 (1922)] || tante (moei) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|