20427 |
tweeling |
tweeling:
twiliŋ (Q012p Rekem),
twiələŋ (Q012p Rekem),
twîeləng (Q012p Rekem)
|
tweeling [ZND 08 (1925)], [ZND 11 (1925)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
33998 |
twijg |
wis:
wøš (Q012p Rekem)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
un:
on (Q012p Rekem),
oͅn (Q012p Rekem),
un (Q012p Rekem),
øͅn (Q012p Rekem),
unne:
ønə (Q012p Rekem)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] || een ajuin [ZND 43 (1943)], [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
y.u̯ǝr (Q012p Rekem),
yi̯ǝr (Q012p Rekem),
yu̯ǝr (Q012p Rekem),
ȳǝ.r (Q012p Rekem),
øi̯ǝr (Q012p Rekem)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
uieren:
(de koe) øjǝrt (Q012p Rekem)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ūl (Q012p Rekem)
|
uil [Willems (1885)]
III-4-1
|
27569 |
uitbetaling van loon |
quinzaine:
quinzaine (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590]
II-5
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
ūtǝręi̯.nvã.rǝ (Q012p Rekem)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
goede kleren:
gooi kleijer (Q012p Rekem)
|
Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
25568 |
uitgedroogd |
droge deeg:
drȳgǝn dē̜jx (Q012p Rekem)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|