18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
boͅlot (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
bolhoed [N 25 (1964)] || bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25583 |
bolrijs |
gaantijd:
gǭntīt (Q012p Rekem),
vultijd:
vøltīt (Q012p Rekem)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
bolster:
bolster (Q012p Rekem),
groene notenschaal:
greun notenschaal (Q012p Rekem),
leut:
loejt (Q012p Rekem),
schaal:
sjaal (Q012p Rekem)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
32326 |
bom, spon |
stop:
stǫp (Q012p Rekem)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
spon:
spon (Q012p Rekem)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
peͅls (Q012p Rekem),
’n pèls (Q012p Rekem)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
groen en blauw houwen:
greun en blaaw gehouen (Q012p Rekem)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
plag:
plak (Q012p Rekem)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwartkǫp (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
speͅx (Q012p Rekem)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|